Cyanea profuga (englischer Trivialname: Mapulehu Valley Cyanea) ist eine extrem seltene Strauch-Art aus der Gattung Cyanea innerhalb der Familie der Glockenblumengewächse (Campanulaceae). Er galt zwischen 1912 und 2002 als verschollen.
Cyanea profuga ist ein unverzweigter Strauch, der eine Wuchshöhe von 1,8 bis 2,4 m erreicht. Die elliptischen Laubblätter sind 18 bis 24 cm lang und 7 bis 10 cm breit. Sie sind unbehaart. Der Blattrand ist schwielig gezahnt, an der Blattspitze zugespitzt und am Blattgrund keilförmig. Die Blattstiele sind 8 bis 12,5 cm lang.
Der Blütenstand enthält neun bis zwölf weiße Blüten. Die Blütenstandsachse ist 25 bis 40 mm und die Blütenstiele sind 8 bis 10 mm lang. Der längliche bis verkehrt kegelförmige Blütenbecher ist 6 bis 7 mm lang und 3 bis 4 mm breit. Die länglichen Blütenkelchlappen sind 3 bis 5 mm lang und 1 bis 2 mm breit. Die Triebspitze ist abgerundet zugespitzt. Die kahle Blütenkrone ist 30 bis 35 mm lang und 2 bis 3 mm breit. Die Blütenröhre ist halbaufrecht. Die Lappen sind gespreizt. Ihre Länge entspricht ungefähr der Länge der Blütenröhre oder 3/4 der Länge. Das „Gynostegium“ (Stempelsäule) ist glatt. Die Staubbeutel sind glatt. Die beiden unteren Staubbeutel weisen spitze weiße Haarbüschel auf. Die Beeren sind unbekannt.
Der Lebensraum von Cyanea profuga sind halbtrockene bis feuchte Wälder in Höhenlagen zwischen 1120 und 1200 m im Mapulehu Valley auf Molokaʻi.
Cyanea profuga war lange nur vom Holotypus bekannt, der 1912 von Charles Noyes Forbes im Mapulehu Valley auf Molokaʻi gesammelt wurde. Im September 2002 wurden zehn Exemplare in der Wäwä‘ia-Schlucht und sechs Exemplare in der Kumu‘eli-Schlucht wiederentdeckt.
Als Gefährdungsursachen gelten Lebensraumdegradierung durch verwilderte Schweine, Plünderung der Früchte durch Ratten, Verdrängung durch invasive Pflanzenarten sowie die stark verminderte Vermehrungsaktivität aufgrund der wenigen verbliebenen Individuen.
Cyanea profuga (englischer Trivialname: Mapulehu Valley Cyanea) ist eine extrem seltene Strauch-Art aus der Gattung Cyanea innerhalb der Familie der Glockenblumengewächse (Campanulaceae). Er galt zwischen 1912 und 2002 als verschollen.
Cyanea profuga is een plant die endemisch is op het Hawaïaanse Molokai.
Het is een onvertakte struik die 1,8-2,4 m hoog wordt. De bladstelen zijn 8-12,5 cm lang. De bladeren zijn elliptisch 18-24 cm lang, 7-10 cm breed, glad, grofgetand, aan het uiteinde toegespitst en aan de basis wigvormig.
De bloeiwijzes hadden 2,5-4 cm lange stelen en bestonden uit negen tot twaalf, witte bloemen. De bloemstelen van de individuele bloemen zijn 0,8-1 cm lang. Het hypanthium is langwerpig tot langwerpig-kegelvormig, 6-7 mm lang en 3-4 mm breed. De kelk bestaat uit langwerpige, 3-5 mm lange en 1-2 mm brede lobben die afgerond puntig zijn. De bloemkroon is wit, 3-3,5 cm lang, 2-3 mm breed en glad. De kroonbuis is halfopstaand en de kroonbladeren zijn in de bloei uitgespreid en ¾ van de lengte van de kroonbuis. De centrale zuil van meeldraden en de helmknoppen zijn glad. De twee onderste helmknoppen zijn aan de toppen met bosjes witte haren bezet.
De plant was tot voor kort alleen bekend van het typespecimen dat in 1912 werd verzameld door Charles Noyes Forbes in Mapuhellu Valley en één enkel ander exemplaar dat werd aangetroffen in Pelekunu. Deze planten verdwenen uiteindelijk waarna lange tijd werd aangenomen dat de soort was uitgestorven. Pas in 2002 werd er een populatie van zes exemplaren aangetroffen in Wai‘awa Gulch in vochtig bos.
Deze populatie geniet zeer strikte bescherming en er wordt geprobeerd om de soort ex situ voort te planten. Bedreigingen voor de plant vormen varkens, geiten, ratten, slakken en invasieve plantensoorten.
Cyanea profuga is een plant die endemisch is op het Hawaïaanse Molokai.
Het is een onvertakte struik die 1,8-2,4 m hoog wordt. De bladstelen zijn 8-12,5 cm lang. De bladeren zijn elliptisch 18-24 cm lang, 7-10 cm breed, glad, grofgetand, aan het uiteinde toegespitst en aan de basis wigvormig.
De bloeiwijzes hadden 2,5-4 cm lange stelen en bestonden uit negen tot twaalf, witte bloemen. De bloemstelen van de individuele bloemen zijn 0,8-1 cm lang. Het hypanthium is langwerpig tot langwerpig-kegelvormig, 6-7 mm lang en 3-4 mm breed. De kelk bestaat uit langwerpige, 3-5 mm lange en 1-2 mm brede lobben die afgerond puntig zijn. De bloemkroon is wit, 3-3,5 cm lang, 2-3 mm breed en glad. De kroonbuis is halfopstaand en de kroonbladeren zijn in de bloei uitgespreid en ¾ van de lengte van de kroonbuis. De centrale zuil van meeldraden en de helmknoppen zijn glad. De twee onderste helmknoppen zijn aan de toppen met bosjes witte haren bezet.
De plant was tot voor kort alleen bekend van het typespecimen dat in 1912 werd verzameld door Charles Noyes Forbes in Mapuhellu Valley en één enkel ander exemplaar dat werd aangetroffen in Pelekunu. Deze planten verdwenen uiteindelijk waarna lange tijd werd aangenomen dat de soort was uitgestorven. Pas in 2002 werd er een populatie van zes exemplaren aangetroffen in Wai‘awa Gulch in vochtig bos.
Deze populatie geniet zeer strikte bescherming en er wordt geprobeerd om de soort ex situ voort te planten. Bedreigingen voor de plant vormen varkens, geiten, ratten, slakken en invasieve plantensoorten.
Cyanea profuga là loài thực vật có hoa trong họ Hoa chuông. Loài này được C.N.Forbes mô tả khoa học đầu tiên năm 1916.[1]
Cyanea profuga là loài thực vật có hoa trong họ Hoa chuông. Loài này được C.N.Forbes mô tả khoa học đầu tiên năm 1916.