nimet breadcrumb-navigoinnissa
Der Starre Wurmfarn, auch Straffe Wurmfarn (Dryopteris villarii), ist ein Farn aus der Gattung der Wurmfarne (Dryopteris).
Der Starre Wurmfarn ist eine ausdauernde Pflanze mit einem kurzen, dicken Rhizom, das aufrecht oder aufsteigend wächst. Es ist mit weichen, breiten und oft bewimperten Schuppen besetzt. Die schmal trichterig stehenden Wedel sind gelb-drüsig behaart. Die Pflanzen erreichen Wuchshöhen von ca. 30 – 40 cm.
An der Basis des Blattstiels sind fünf oder mehr Leitbündel vorhanden. Die fertilen und die sterilen Blattwedel sind annähernd gleich gestaltet. Die Wedel stehen büschelig und sind lederig, von dunkelgrüner Farbe, auf der Oberseite glänzend. Sie sind einfach gefiedert mit fiederspaltigen Fiedern, oder zweifach gefiedert. An jeder Seite stehen 20 bis 35 Fiedern, die am Grund verschmälert sind. Der Fiederansatz ist auf der Unterseite violettschwarz. Die letzten Fiederabschnitte sind schief gestutzt und haben parallele, ganzrandige Seiten. Der Wedelstiel ist drei bis vier Millimeter dick und ist wie auch die Blattspindel (Rhachis) dicht mit langen Spreuschuppen besetzt.
Die Schleier sind derb und gewölbt. Die Sporen werden von Juni bis September gebildet.
Die Chromosomenzahl der Art ist 2n = 82.[1]
Der Starre Wurmfarn besiedelt frische, sonnige kalkreiche Geröllhalden alpiner Regionen und kommt in den Kalkalpen sowie den Dinariden vor. In den Allgäuer Alpen steigt er am Himmeleck in Bayern bis zu 2200 Metern Meereshöhe auf.[2]
Der Starre Wurmfarn ist im ozeanischen Bereich der meridionalen bis nördlich temperaten Florenzone Gebirge von den Balearen und England bis Griechenland und Georgien verbreitet. Das Areal umfasst die Länder Spanien, Frankreich, England, Deutschland, Italien, Sardinien, Korsika, Sizilien, die Schweiz, Österreich, die Balkanhalbinsel, Slowenien, Bulgarien und den Kaukasusraum.[3] Bevorzugte Standorte sind verkarstete Kalk- und Dolomitfelsen der montanen bis subalpinen Höhenstufe. Er wächst vor allem in feuchten, offenen alpinen und oromediterranen Geröllhalden der pflanzensoziologischen Klasse Thlaspietea und ist Kennart des Petasition paradoxi in der Gesellschaft Valeriano-Dryopteridetum villarii.[1]
Der Starre Wurmfarn ist eine Lichtpflanze kalkreicher Initialstandorte und kommt in alpinen Geröllhalden sowie grobblöckigen Schutthängen vor. Als ozeanische Pflanze ist der Starre Wurmfarn auf frischen Böden in Schneetälchen oder Lawinenbahnen typisch.
Die ökologischen Zeigerwerte nach Landolt & al. 2010 sind in der Schweiz: Feuchtezahl F = 3 (mäßig feucht), Lichtzahl L = 4 (hell), Reaktionszahl R = 5 (basisch), Temperaturzahl T = 2 (subalpin), Nährstoffzahl N = 2 (nährstoffarm), Kontinentalitätszahl K = 2 (subozeanisch).[4]
Neben der Nominatform Dryopteris villarii subsp. villarii existiert die Unterart Dryopteris villarii (Bellardi) Woyn. subsp. balearica (Litard.) O.Bolòs & Vigo von den Balearen. Diese wird als Dryopteris pallida (Bory) Maire & Petitm. subsp. balearica (Litard.) Fraser-Jenkins von manchen Autoren zu dieser anderen Art gestellt.[3] Auch die früher hierher gestellte Unterart Dryopteris villarii subsp. pallida (Bory) Heywood wird heute als eine eigene Art angesehen: Dryopteris pallida (Bory) Maire & Petitm.[3] Nach M.Hassler umfasst Dryopteris pallida dann also:
Der Starre Wurmfarn, auch Straffe Wurmfarn (Dryopteris villarii), ist ein Farn aus der Gattung der Wurmfarne (Dryopteris).
Dryopteris villarii is een varen uit de niervarenfamilie (Dryopteridaceae). Het is een typische soort van Europese hooggebergtes met kalkrijke bodems.
Dryopteris villarii is een overblijvende, hemikryptofiete varen met een korte, verticale of opstijgende dikke wortelstok, bedekt met zachte, brede schubben. De bladstelen staan in nauwe bundels bij elkaar, zijn spaarzaam met lange, lichtbruine schubben bezet en bevatten vijf of meer vaatbundels.
De tot 40 cm lange bladen zijn smal driehoekig tot lancetvormig-driehoekig, leerachtig, donkergroen, de bovenzijde glimmend, één- of tweemaal geveerd of diep veerdelig. Steriele en fertiele bladen zijn gelijkvormig. Aan beide zijden van de bladspil staan tot 35 bladslipjes, die naar de top toe smaller en korter worden.
De sporendoosjes liggen in niervormige hoopjes in twee rijen langs de middennerf aan de onderzijde van het blad. Jonge sporenhoopjes worden afgedekt door gewelfde dekvliesjes. De sporen zijn rijp tussen juni en september.
Dryopteris villarii is een plant van kalkrijke bodems in hooggebergtes, op zonnige maar koele en vochtige plaatsen. Vaak is hij te vinden tussen steenblokken op puinhellingen en tussen steenslag.
Dryoteris villarii is een soort van gematigde en mediterrane streken van Europa en westelijk Noord-Afrika. De plant komt onder meer voor in de Jura, de Vercors, de Kalkalpen, Dinarische Alpen en het noordwesten van Groot-Brittannië (subsp. submontana).
Verwarring is gezien hun specifieke habitat nauwelijks mogelijk. In tegenstelling tot de verwante gewone mannetjesvaren (Dryopteris filix-femina) is het blad driehoekig, niet ovaal.
De plant kan door zijn bladvorm zeer gemakkelijk onderscheiden worden van de niet-verwante Cystopteris alpina, die in vergelijkbare omstandigheden voorkomt en een overlappend verspreidingsgebied heeft
Dryopteris villarii is een varen uit de niervarenfamilie (Dryopteridaceae). Het is een typische soort van Europese hooggebergtes met kalkrijke bodems.
Nerecznica Villara (Dryopteris mindshelkensis Pavlov ) – gatunek rośliny należący do rodziny nerecznicowatych.
Występuje w górach środkowej i południowej Europy (Alpy, Jura, Apeniny, Góry Dynarskie)[4]. W Polsce znajdowało się jedno tylko i jedyne w całych Karpatach oderwane stanowisko, oddalone o ponad 500 km od głównego zasięgu. Znajdowało się w Tatrach, w Wielkiej Świstówce, na wysokości 1360 m n.p.m. W 1997 r. stanowisko uległo zniszczeniu[4].
Bylina, hemikryptofit. Gatunek wysokogórski (oreofit). Występuje na wapiennych piargach. Zarodnie dojrzewają w sierpniu i wrześniu. Liczba chromosomów 2n=82[4].
Roślina umieszczona na Czerwonej liście roślin i grzybów Polski (2006) w grupie gatunków wymarłych i zaginionych na stanowiskach naturalnych (kategoria zagrożenia EW)[5]. W wydaniu z 2016 roku otrzymała kategorię REW (wymarły w stanie dzikim na obszarze Polski)[6]. Znajduje się także w Polskiej Czerwonej Księdze Roślin w kategorii EW[7].
Nerecznica Villara (Dryopteris mindshelkensis Pavlov ) – gatunek rośliny należący do rodziny nerecznicowatych.
_IMG_3155.jpg)
_IMG_3156.jpg)
_IMG_3459.jpg)
